Op 14 september 2017 is tot ons verdriet onze oude chef-kok Dick Vruggink overleden. Dick is in 1985 kok geworden op Unitas. In 2003 ging hij met vervroegd pensioen (vut). Daarna is hij toch nog een jaar of 2 een dag in de week blijven werken. Dick is 73 jaar geworden en overleden aan de gevolgen van kanker. De crematieplechtigheid was op dinsdagochtend 19 september in Ede.
Volgens de toenmalige penningmeester eettafel sprong Dick destijds echt tussen de andere sollicitanten uit. Dicks jaarrecord stond op 50 duizend (!) bereide maaltijden. In de universiteitskrant (toen Wb, nu Resource) vonden we nog een interview met Dick bij zijn afscheid terug (2003). Voor foto’s verwijzen we je graag nog naar het Unitas beeldarchief, en in het bijzonder het fotoalbum Mensa. Wie nog foto’s heeft van Dick in de keuken, of andere Unitasfoto’s, en deze graag via het Unitas beeldarchief wil delen: mail onze secretaris (secretaris@eugeia.nl).
Bij de uitvaart waren veel oud-leden, het Unitasbestuur en EF-bestuursleden aanwezig. EF-voorzitter Yvonne de Hilster heeft er namens de oud-leden gesproken.
Dick is bijna twintig jaar kok geweest op jongerenvereniging Unitas in Wageningen. In 2003 ging hij met vervroegd pensioen, de VUT. En daarna heeft hij er nog een jaar of twee een dag in de week gewerkt.
Dat ik hier vandaag sta namens de oud-leden van Unitas, zegt niet zozeer iets over Unitas, maar vooral iets over Dick. Hij was geliefd als kok. En voor veel leden zoveel meer dan ‘de kok’.
Voor Dick op Unitas kwam, in 1985, had hij tien jaar als kok in een serviceflat in Heelsum gewerkt en twee jaar als catering officer voor Ballast Nedam, ver weg in Bahrein. Toen dat werk ophield, wilde hij niet aan de slag in de horeca. Want dan zie je je kinderen niet meer, zei hij. Op Unitas kwam hij om half 10 binnen, begon met een bakkie koffie met mevrouw Robbers, de schoonmaakster, en de degene die dagdienst had, en rond zeven uur kon hij de deur achter zich dichttrekken.
Graag neem ik u aan de hand van een aantal vaste uitspraken van Dick mee naar zijn keuken.
“Als het zwart is, is het gaar geweest”. Met die woorden leerde hij een Unitaslid pannenkoeken bakken in de grote braadslee. Die pannenkoeken waren zijn idee geweest om meer eters te trekken en werden een groot succes – en dat terwijl hij een hekel had aan pannenkoeken bakken. Misschien dat hij het daarom ook helemaal niet erg vond als iemand hem een handje kwam helpen.
Het is ook die braadslee, waarin hij op de foto op de rouwkaart ligt. Die foto is voor de introductiedagen in 1990 gemaakt om nieuwe studenten iets over Unitas te vertellen. Ze hebben Dick er slechts met veel overredingskracht en misschien ook wel een enkel biertje in kunnen krijgen. Het is ook de foto die Dick in een grote glazen lijst kreeg toen een groep Unitasleden hem de avond voor zijn vijftigste verjaardag enigszins luidruchtig thuis kwamen verrassen – maar dat terzijde.
Met het “zwart is gaar geweest” bedoelde hij eigenlijk: let op, je bent je eten aan het verkloten. Ook tegen zichzelf kon hij dat zeggen, om zichzelf scherp te houden. Want het eten moest goed zijn.
Als de studenten ’s avonds het eten opschepten uit van die grote bakken die au bain-marie werden warm gehouden, liet hij ze ook altijd even zien hoe het bord er volgens hem uit moest komen te zien. Zoals met de aardappelpuree. Die mocht je niet op het bord kwakken. Nee, je maakte er met de lepel drie streepjes in, en dan had je ‘Nol in ‘t Bosch aardappelpuree’. In die gleufjes kon dan mooi de jus lopen. En bij iedere nieuwe schepper legde hij het weer geduldig uit.
Maar ook gold: “niet teveel scheppen, anders denken ze dat we het gestolen hebben”. Want: “de centen van de baas zijn niet van blik”, zoals hij zei. En je moest ook “niet lullen maar scheppen”. Een dolletje op zijn tijd kon prima, en hij zorgde er altijd voor dat de leden die het eten opschepten genoeg te drinken kregen tijdens het werk. Maar je mocht geen loopje met je werk nemen.
Dat deed hij zelf ook niet. Hij was de chef, en had in alle drukte steeds alles onder controle. Befaamd waren zijn rijsttafel, met zelfgemaakte atjar. En zijn buffetten. Zoals op een oud-ledendag, en bij verschillende bruiloften van leden of oud-leden. Zelf bleef hij daarbij het liefst op de achtergrond in zijn vertrouwde keuken.
Mopperen kon hij wel. Bijvoorbeeld als die studenten weer eens iets nieuws hadden bedacht voor het avondeten. Of toen hij over moest op biologisch vlees – let wel, dat was in de jaren negentig. Of toen hij ineens in het kader van een internationale mensaweek dames uit het asielzoekerscentrum in zijn keuken kreeg. Een chaos werd het, die eerste maandag, met Dick in de stress en een hoop kunst- en vliegwerk om toch op tijd het eten klaar te hebben. Maar je zag hem in de loop van de week blijer worden. En aan het eind zei hij: ze mogen volgende week wel weer komen. En zo ging het vaker: eerst mopperen, en daarna kwam het toch weer goed. Dat ging vast niet alleen in de keuken zo.
Nee verkopen kon hij niet, in ieder geval niet als het om mensa-eters ging. Raakte de bodem in zicht van de bakken waaruit het eten werd opgeschept, dan trok hij iets uit de voorraadkast of vriezer om ook de allerlaatste die een muntje had gekocht een volledige maaltijd te kunnen bieden. Want zo hoorde dat: voor-, hoofd-, én nagerecht. En als het toch gebeurde dat het eten opraakt, vond hij dat stiekem niet erg. Want hij zei ook altijd: hoe drukker hoe beter.
Dick was eigenlijk ook nooit alleen in de keuken. Niet alleen waren er Dickcie’ers, leden die hem bij toerbeurt assisteerden en dat vaak vele jaren bleven doen – in de tijd dat studenten nog niet in vier of vijf jaar klaar hoefden te zijn. Ook was er een clubje ‘eeuwige studenten’. Zij kwamen ouwehoeren en vonden in de keuken een stukje thuis. De FC Dick. Ook zij staken geregeld even de handen uit de mouwen.
Dick hield van gezelligheid, en vond dat ook belangrijk. Bij hem thuis was het ook een zoete inval, zo vertelden enkele oud-leden die wel bij hem thuis kwamen. Het fietstochtje naar Renkum op 4 mei voor zijn verjaardag was na zijn vijftigste verjaardag ook lang een jaarlijkse traditie.
En zo kom ik terug bij waar ik mee begon: dat hij voor veel leden van Unitas meer is geweest dan de kok. Want Dick was om nog een reden een baken in de keuken. Moest je je hart luchten, wist je niet meer wat je aan moest met je studie of je leven, of zat je er doorheen als bestuurslid? Je liep de keuken in en vond bij Dick een luisterend oor, met een kop koffie of een biertje erbij, je vond er geborgenheid en zo nodig een knuffel.
Terugkijkend zeggen verschillende oud-leden, onafhankelijk van elkaar: hij was een soort tweede vader van me. Dick hielp zo ook op Unitas jonge mensen op eigen benen leren staan.
“Ik hoop dat ik het goed gedaan heb”, zei hij bij zijn pensionering. En dat heeft hij, wat ons betreft.
Nog drie uitspraken dan, om af te sluiten. “Was ik maar rijk en niet zo knap.” “Denken moet je aan paarden overlaten, want die hebben een groter hoofd.” En dankzij Dick weten we ook altijd wat we vanavond eten. Ja, inderdaad: “huppelkut met zure appelen”.
We danken hem voor wie hij was. En koesteren hem in onze herinnering.
Yvonne de Hilster